Volgens mij is het vrij eenvoudig Bertus. Zie het onderstaande tekeningetje.
We beginnen bij de bovenste tekening. Je wilt van de hoofdbaan naar de binnenbaan. Rijrichting is de blauwe pijl.
De dubbelpolige omschakelaar staat in de getekende stand. De trein zal het tussenspoor oprijden maar stopt wanneer hij over de middelste onderbreking komt. Het tweede stukje "losse" rail staat zonder spanning vandaar.
Daarna zet je de schakelaar om en krijg je de onderste tekening. Het eerste "losse" stukje rail komt spanningsloos te staan en het tweede wordt verbonden met de binnenbaan. De trein staat op dat stukje dus zal hij de binnenbaan op rijden.
Wil je nu van de binnenbaan naar de buitenbaan dan moet je met de onderste tekening beginnen. De rijrichting is de groene pijl. Verder werkt alles precies eender.
Wat nu als de schakelaar verkeerd staat? Wel eigenlijk niets. Als je van de hoofdbaan naar de binnenbaan wilt en de schakelaar staat in de onderste positie dan zal de trein direct stoppen als hij op het eerste "losse" stukje komt. Door de schakelaar om te zetten kan je doorrijden tot het tweede stukje.
Kortsluiting is feitelijk nooit mogelijk zolang je de "losse" stukjes rail voldoende lang kiest. Ik denk aan iets van 2x de afstand tussen de voorste en achterste wielen van de locomotief. Het absolute minimum is 1x die afstand maar dat is wel erg kort. Dan is kortsluiting nog steeds niet mogelijk maar dan zou het kunnen zijn dat de trein niet stopt maar doorschiet en zo de andere baan op rijdt.
Korter dan de afstand tussen de voorste en achterste wielen moet je niet gaan want dan is kortsluiting zeker mogelijk, eigenlijk gegarandeerd.
