Ik vraag me af wat beter is: een kruiskoppeling, een veerkoppeling of een dubbele kruiskoppeling?
Dat ligt aan de toepassing.
Voor een stoommachine (lage toerentallen) kan een "pen-en-gat-koppeling" prima volstaan. Ook om een klein hoekverschil uit te gummen.
Bert heeft zoiets in zijn Victoria.
Voor een werkschip met elektromotor (iets hogere toerentallen maar vooral kracht nodig) is een stevige, dubbele cardan een prima oplossing.
Gebruik ik in mijn Thamestug met een (uiterst krachtige) lage toeren elektromotor
(Ventilatiemotor van een auto)
Voor een marineschip of snel plezierjacht (elektromotor, hoge toerentallen) kun je prima met een stuk dikwandige siliconenslang uit de voeten. Niet te veel ruimte tussen motoras en schroefas, anders gaat de zaak slingeren.
Gebruik ik in mijn PT-boat, Schnellboot, Waaserschutzpolizei, Yamato en Bismarck.
Bij brandstofmotoren (hoge toeren, veel power) moet je echt denken aan een 'echte' flex-as. Maar die kan maar één kant uitdraaien. Wil je achteruit varen draai je je flexas in de soep.
"Veerkoppelingen" zaten origineel in mijn Yamato. Of het aan de leeftijd lag (het model was minstens 20 jaar oud toen ik haar overnam) of wat dan ook: de eerste keer toen ik stroom op de motoren zetten, gaven twee van de vier veerkoppelingen binnen de minuut de geest. En ik had nog niet eens half gas gegeven...