Het is een heel goed idee om te beginnen met een chucks, niet in de laatste plaats omdat ze goedkoop en snel te bouwen zijn en veel steviger dan grotere opgebouwde modellen. Wel is er een aparte werptechniek en goede kennis van het uittrimmen nodig om goede prestaties te bereiken. Bij chucks betekent dat: vluchten van 20-40 seconden, langer vliegen is een kwestie van in een thermiekbel gooien. Dat kan natuurlijk bij toeval gebeuren, maar als je het bewust wilt proberen te doen moet je daar ook het nodige van weten. Om aan chucks veel lot te beleven (want je kunt er echt veel lol aan beleven) is het wel zinvol bij een ervaren chuck-vileger of bij de NLC (waar de meeste goede chuckvliegers van Nederland rondlopen) 'in de leer' te gaan. Het is overigens ook een uitgelezen kans om veel over het trimmen op te steken.
Een andere manier is om een simpel vrije vlucht zwevertje te bouwen. Daarvan zijn nog genoeg tekeningen en bouwdoosjes in omloop als je een beetje zoekt. Modellen met opgebouwde ribbenvleugel zijn het lichtst en lichter vliegt meestal beter. Dan moet je ze wel met tissue bespannen (film is te zwaar en te glad). Dat is weer een kunst op zich, maar ook weer een goede kans om dat onder de knie te krijgen. Modellen met een volledig balsa vleugel ('Jedelsky') zijn makkerlijker te bouwen en steviger, maar meestal wel zwaarder.
De meeste VV zwevers worden aangeboden in de wedstrijdklasse-formaten A1 en A2. A2 is groter (ongeveer 2 meter spanwijdte). Die modellen vliegen veel makkelijker en beter, dus zouden de voorkeur voor een beginner moeten hebben, als er tenminste voldoende 'beginners-A2's' met een eenvoudige snelle constructie op de markt waren, en dat is helaas niet zo. De meeste A2 zijn pure wedstrijdmachines met een soms ingewikkelde constructie en voor beginners moeilijk te bekleden vleugel met holle onderkant. A1's zijn meestal qua constructie meer op beginners gericht, maar zijn moeilijker goed te trimmen.
Uit voormalige oostbloklanden komen ook nog wel bouwdoosjes voor kleinere VV-zwevers in de hier niet bekende wedstrijdklasseformaten A3 en A4. Deze hebben spanwijdten van 60-80 cm. Dat ze moeilijker goed te vliegen zijn geldt hiervoor nog meer voor dan A1's, maar ik heb van dergelijke modellen veel lol gehad.
Voor het optrekken gebruik je 30-50 meter dun koord dat zo min mogelijk flexibel is, dus geen gewoon vliegertouw. Ik heb wel ijzergaren gebruikt. Aan het einde bind je een ring met een diameter van 2-3 cm en 20 cm daaronder knoop je er een stukje stof (van bijv. 15x40) in. Laat een helper met de ring om de starthaak het model met de neus ongeveer 20 graden omhoog houden. Jij neemt het andere einde van de lijn en gaat ten opzichte van je helper tegen de wind in staan (je moet natuurlijk een flink gras- of heideveld met zo min mogelijk bomen uitkiezen). Aan of de lijn naar links of naar rechts uitbolt kun je zien of je goed tegen de wind in staat. Geef je helper een teken en begin tegen de wind in te rennen. Je helper moet het model bijna uit zijn handen laten trekken. Hij mag het niet zelf weggooien, want dan valt meestal de lijn al van de haak. Als alles goed gaat trek je het model mooi recht omhoog. Naarmate het model hoger komt kun je minder hard gaan lopen. Als het model bijna boven je is geef je een kort rukje aan het touw. Er komt dan even minder spanning op de lijn en door de wind tegen het 'vlaggetje' schiet de lijn van de haak en vliegt het model op eigen kracht verder.
Ik ga er dan natuurlijk van uit dat het model recht gebouwd is, het zwaartepunt goed ligt en je door handstartjes de juiste instelhoek hebt ingesteld. Deze is te vergroten door stukjes karton of balsa onder de achterlijst van het stabilo. Verkleinen kan dan door stukjes karton of balsa onder de achterlijst van de vleugel. Als het model 'pompt' terwijl het niet te hard is gelanceerd, ligt óf het zwaartepunt te ver naar voren of heb je te veel instelhoek. Als het model bij een rustige handstart vanaf schouderhoogte (altijd horizontaal lanceren of zelfs een paar graden naar beneden gericht, NOOIT onder een hoek omhoog gooien!) niet 5-10 meter zweeft terwijl het zwaartepunt goed ligt, heb je te weinig instelhoek.
Het kan zijn dat het model bij het optrekken naar één kant neigt. Het kan zijn dat je dan niet goed tegen de wind in rent. Je moet dan zelf ook die kant oplopen om dat te corrigeren. Als dat niet helpt is je model niet goed voor rechtuit vliegen getrimd, dus verstel het bochtenroertje een beetje in de tegengestelde kant. Nadeel van een perfect rechtuitvliegend model is dat het na het van de lijn komen ook heel snel ver weg kan vliegen en je het sneller kwijt zult raken, dus een beetje bocht is dan wel te verkiezen. De volgende stap, iets ingewikkelder, is om een model te bouwen met een voorziening die het bochtenroertje pas bij het van de lijn komen uit laat slaan, en dat dan ook een timertje start die bij wijze van thermiekrem na een minuut of 2 het stabilo 45 graden omhoog laat klappen waardoor het model landt. Toch moet je er bij vrije vlucht altijd rekening mee houden dat je het model kwijt kunt raken of dat het in een hoge boom kan vliegen.