Het verhaal van het sturen met de zeilen is absoluut waar.
Bij het sturen met de zeilen doe je eigenlijk niets meer dan het verplaatsen van het
zeilpunt; bij aanhalen van de grootschoot komt er meer kracht in het grootzeil en verplaats het zeilpunt naar achteren, bij aanhalen van fokkeschoot komt er meer kracht in de fok en gaat het zeilpunt naar voren.
Iets wat dus speelt in het oploeven en/of afvallen zijn
zeilpunt ten opzichte van het
lateraalpunt.
Zeilpunt= het punt waar -rekenmatig- de (wind)kracht op je zeil aangrijpt
Lateraalpunt= het punt waar de (water)kracht op je romp en kiel aangrijpt
Tussen deze 2 punten kan een koppel ontstaan.
Ligt het zeilpunt (in de lengtelijn van de boot gezien) vóór het lateraalpunt, dan zal de kracht in je zeil de boeg van de wind af willen laten draaien =
lijgierig
Ligt het zeilpunt achter het lateraalpunt dan zal de (wind)kracht in je zeil de kont van je schip van de wind af willen laten draaien (ofwel: de boeg draait naar de wind toe)=
loefgierig
Voor de duidelijkheid een schetsje:
situatie 1: zeil- en lateraalpunt vallen boven elkaar: geen koppel: schip vaart rechtdoor
situatie 2: zeilpunt valt voor het lateraalpunt: schip valt af
situatie 3: zeilpunt valt achter het lateraalpunt: schip loeft op
(voor alle duidelijkheid: linkerkant is voorkant van de schip en het is van bovenaf gezien)
Hoe kan je er wat aan doen?:
-Je kan bij -te veel- loefgierigheid, want dat was de vraag, de mast wat naar voren trimmen (voorstag iets korter, achterstag wat langer). Het zeilpunt zal daardoor wat meer naar voren komen te liggen en het schip zal minder oploeven (in vlagen).
-Je zou natuurlijk ook het lateraalpunt kunnen beïnvloeden door de kiel / zwaard wat meer naar achter te verplaatsen. Bij scheepjes met een vaste kiel natuurlijk een wat minder elegante optie. Bij boten met een (kantel)zwaard wordt hier echter wel gebruik van gemaakt door het zwaard meer of minder op te halen.
- Een andere (maar technisch lastigere optie / en het is de vraag of het in het klasseregelement is toegelaten) is de zogenaamde "mastdrukker": de stagen blijven dan even lang, maar op het nivo van het dek wordt de mast meer of minder naar voren gedrukt. Omdat de mast vaststaat op de kielbalk en de top van de mast wordt gefixeerd door de stagen, komt -bij naar voren drukken van de mastdrukker op deknivo- de mast een beetje krom te staan: met een soort boogvorm.
Het zeilpunt komt dan ook iets meer naar achteren te liggen.
Het achterlijk (van het grootzeil) komt dan ook meer "open" te staan.
Iets loefgierigheid is over het algemeen trouwens wel lekker op een zeilschip: in windvlagen zal het schip (door een vergroting van de kracht die op het zeilpunt gaat uitwerken) willen oploeven: Dat heeft zo zijn voordelen:
- Omdat het schip oploeft (iets meer tegen de wind in gaat varen dus) vermindert automatisch (bij gelijkblijvende zeilstanden) de kracht in het zeil, het schip zal weer rechterop gaan varen en vangt daardoor weer meer wind (een schuiner liggend zeilschip vangt minder wind).
- Als het gaat om een koers tussen halve- en aan de wind, wat het geval is om een bovenwindse boei te halen (bij opkruisen), dan win je wat
hoogte; je gaat meer in een betere lijn naar de boei toe. (Als de wind weer wat afneemt wel weer iets afvallen om wind in je zeilen te houden).
Leuke en interessante vraag trouwens.
Ik merk het wel als ik niet duidelijk was.
Groeten,
Jan-Peter