Peter Den
PH-SAM
Een klein en wellicht flauw verhaaltje.
Voor diegenen die dit aangaat zal het duidelijk zijn, ik moet toch enige frustratie kwijt maar daar zal ik het dan bij laten.
(voor alle duidelijkheid; ik ga hier dus verder niet op reageren )
Een boer zegt tegen zijn knecht; ‘’jij kunt niet paardrijden’’’
‘’Jawel hoor’’ zegt de knecht, springt op een paard en rijdt een rondje om de wei.
‘’Nee hoor’’ zegt de boer: ‘’het moeten minstens 50 rondjes zijn.’’
De knecht rijdt vervolgens 50 rondjes.
Nee hoor, zegt de boer: het moeten 50 rondjes zijn achterstevoren staand op het paard op 1 been met een vinger in je neus en in je andere hand een dienblad met compleet theeservies.
De knecht gaat vervolgens achterstevoren op 1 been met een vinger in zijn neus en een theeservies in zijn andere hand aan de slag, maar na rondje 40 valt er een kopje van het dienblad.
‘’Zie je nou wel, je kunt niet paardrijden’’ zegt de boer.
‘‘Doeg’’ zegt de knecht, ‘’en ik ben je knecht niet meer!’’
Welke vragen kan dit verhaaltje oproepen?
a) Wat voert de boer eigenlijk uit in de tussentijd?
b) Is ‘’paard kunnen rijden’’ eigenlijk wel gedefinieerd?
c) Is de vraag ‘’kan de knecht paard rijden’’ afdoende beantwoord?
d) Kan de boer paardrijden?
e) Bedoelt de boer eigenlijk: ”knecht, blijf met je poten van mijn dochter af!’’ ?
f) Wil de boer eigenlijk heel graag zeggen: ‘’Ik kan heel goed schaatsen’’?
Voor diegenen die dit aangaat zal het duidelijk zijn, ik moet toch enige frustratie kwijt maar daar zal ik het dan bij laten.
(voor alle duidelijkheid; ik ga hier dus verder niet op reageren )
Een boer zegt tegen zijn knecht; ‘’jij kunt niet paardrijden’’’
‘’Jawel hoor’’ zegt de knecht, springt op een paard en rijdt een rondje om de wei.
‘’Nee hoor’’ zegt de boer: ‘’het moeten minstens 50 rondjes zijn.’’
De knecht rijdt vervolgens 50 rondjes.
Nee hoor, zegt de boer: het moeten 50 rondjes zijn achterstevoren staand op het paard op 1 been met een vinger in je neus en in je andere hand een dienblad met compleet theeservies.
De knecht gaat vervolgens achterstevoren op 1 been met een vinger in zijn neus en een theeservies in zijn andere hand aan de slag, maar na rondje 40 valt er een kopje van het dienblad.
‘’Zie je nou wel, je kunt niet paardrijden’’ zegt de boer.
‘‘Doeg’’ zegt de knecht, ‘’en ik ben je knecht niet meer!’’
Welke vragen kan dit verhaaltje oproepen?
a) Wat voert de boer eigenlijk uit in de tussentijd?
b) Is ‘’paard kunnen rijden’’ eigenlijk wel gedefinieerd?
c) Is de vraag ‘’kan de knecht paard rijden’’ afdoende beantwoord?
d) Kan de boer paardrijden?
e) Bedoelt de boer eigenlijk: ”knecht, blijf met je poten van mijn dochter af!’’ ?
f) Wil de boer eigenlijk heel graag zeggen: ‘’Ik kan heel goed schaatsen’’?