Ik had dit al veel eerder moeten doen, maar op de één of andere manier is het erbij ingeschoten. Ik had al eerder gezegd dat dit mijn laatste "raadsel" in deze discussie zou zijn, omdat mijn inbreng zich wel erg op het randje van de uiteindelijke doelstelling ervan bevindt.
Even om te memoreren, het ging om dit apparaat:
Steffe kwam al redelijk in de buurt door "rekstrookjes" te noemen. En bij dit apparaat draait het ook daarom. Vroeger werden losse rekstrookjes gebouwd, maar bij verdere ontwikkeling van de methodiek kwamen speciale geïntegreerde rekstrookjes configuraties in de handel, zoals hieronder bijvoorbeeld van Micro Measurement.
Dit zijn 3 rekstrookjes die rond een punt zijn aangebracht. In het centrum hiervan wordt een klein gaatje geboord (aanvankelijk met een gewone boor, later met een freesje om het materiaal zo min mogelijk lokaal te vervormen). Het eerder getoonde apparaat is dus de voorziening om uiterst nauwkeurig en gecontroleerd dit gaatje te boren.
Met de rekstrookjes worden de verandering van de oppervlakte rekken (relaxatie) ten gevolge van het boren van het gaatje geregistreerd. Met behulp van de oplossing voor de spanningen rond een gat uit de elasticiteitstheorie kan dan de spanningsverdeling (2 normaalspanningen en een schuifspanning) ter plaatse van het geboorde gaatje van vóór het boren berekend worden.
De meest voorkomende toepassing van dit apparaat is het bepalen van
restspanningen in een materiaal, zoals deze ontstaan door met name lassen. Bij lassen wordt het materiaal lokaal verhit, en tijdens het stollen van het lasmateriaal en de verdere afkoeling ontstaan door lokale krimp inwendige spanningen zonder dat er een uitwendige belasting is. Deze restspanningen kunnen een belangrijke rol spelen bij de beoordeling van nieuwe lasprocedures, of bij bestaande constructies een onderdeel zijn van de (breuk)veiligheidsbeoordeling daarvan. Ook wordt het gebruikt om de effectiviteit van bepaalde oppervlaktebehandelingen te bepalen, die erop gericht zijn om aan het oppervlak residuele drukspanningen te genereren, die ertoe bijdragen dat het betreffende onderdeel een hogere weerstand krijgt tegen vermoeiing (optreden van wisselende spanningen). Dit kunnen warmtebehandelingen zijn, maar ook bikvoorbeeld het "beschieten" van het oppervlak met kleine kogeltjes ("shot-peening").
Ik had al gezegd dat ik dit gekozen had vanwege de Belgische oorsprong van deze methode. Dit gaat terug naar 1949, met een internationale publicatie van Walter Soete, als één van zijn eerdere waardevolle bijdragen aan methoden om de veiligheid van constructies te beoordelen. Later heeft hij internationale faam verworven met zijn methodiek om de invloed van defecten in met name lasverbindingen op de veiligheid van constructies te beoordelen. Na zijn pensioenering is "zijn" laboratorium van de Universiteit Gent dan ook naar hem vernoemd: Het labo Soete, waar nog steeds zijn aanvankelijke pionierswerk wordt voortgezet, onder meer door een medewerker van het eerste uur, prof. Rudi Denys. Het laboratorium bevat onder meer een hele grote 800 tons beproevingsmachine voor het beproeven van grote gelaste platen waarin defecten zijn aangebracht ("wide plate tests")
Ik herinner mij Walter Soete als een zeer aimabel man, die stond voor wat hij deed, maar ook open stond voor andere ontwikkelingen en gezichtspunten. Zo heeft hij mij wel eens uitgenodigd om "in het hol van de leeuw" mijn visie op het vakgebied uiteen te zetten in een middaglange lezing, terwijl hij uit eerdere discussies wist dat ik een andere "school" aanhing.
Nogmaals, ik hoop dat Steffe dit draadje weer opneemt met een bijdrage die meer binnen het kader van de oorspronkelijke doelstelling ligt.
Groet,
Ad